Basis - Romeinse cijfers: van Romeins cijfer naar getal
Met Slimleren oefenen leerlingen thuis of in de les, op een leuke en interactieve manier, de stof die jij voor ze klaar zet. Benieuwd naar onze stof? Hieronder zie je hoe het onderwerp Basis - Romeinse cijfers: van Romeins cijfer naar getal eruit ziet. Leerlingen kunnen in Slimleren vragen over dit - en ieder ander - onderwerp maken. Docenten kunnen de resultaten daarvan inzien en daarmee hun lessen efficiënter inrichten en makkelijker differentiëren.
Theorie
Uitdaging
Vroeger werd er overal in Romeinse cijfers gerekend. Deze cijfers zijn bedacht door de Romeinen in de Romeinse tijd. Er is geen symbool voor het getal 0 (dat pas door de Arabieren in de Middeleeuwen werd bedacht). Ze vonden namelijk dat niks maar raar was. Nul bestond dus eigenlijk niet.
Ze gebruikten bijna alleen maar streepjes omdat ze het snel en makkelijk in stenen wilden krassen. Maar welke Romeinse cijfers waren er dan precies en hoe zet je een Romeins cijfer om in een getal zoals wij die kennen?
Methode
We kennen de volgende Romeinse cijfers:
I = 1
V = 5
X = 10
L = 50
C = 100
D = 500
M = 1000
Regels
De belangrijkste regels zijn:
- De Romeinen schreven de getallen van groot naar klein, en van links naar rechts.
- Je mag elk teken maar drie keer achter elkaar gebruiken.
- Als een kleiner getal vóór een groter getal staat, dan haal je het kleinere getal van het grotere getal af.
Kijk bijvoorbeeld naar het Romeinse cijfer MDXXX. Dat is dus M (1000) + D (500) + XXX (3x10) = 1000 + 500 + 30 = 1530. Je ziet dus dat dit van groot naar klein is geschreven. Ook zie je dat de X in totaal drie keer achter elkaar staat (XXX). Meer mag niet.
Maar als je maar drie keer hetzelfde teken achter elkaar mag zetten? Hoe schrijf je dan bijvoorbeeld het getal 4? Dat los je zo op: IV. Omdat er nu een kleiner getal vóór een groter getal staat, haal je het kleinere getal van het grotere getal af: V (5) - I (1) = 5 - 1 = 4.
Voorbeeld
Wat is het Romeinse cijfer CCCLIX?
- CCC = 3 x 100 = 300
- L = 50
- IX = 10 - 1 = 9 (de I staat hier vóór de X (kleiner getal vóór groter getal), dus je trekt de I af van de X)
Dit komt dus neer op 300 + 50 + 9 = 359
Vuistregels
- De Romeinen schreven de getallen van groot naar klein, en van links naar rechts.
- Je mag elk teken maar drie keer achter elkaar gebruiken.
- Als een kleiner getal vóór een groter getal staat, dan haal je het kleinere getal van het grotere getal af.