Veel voorkomende fouten
Met Slimleren oefenen leerlingen thuis of in de les, op een leuke en interactieve manier, de stof die jij voor ze klaar zet. Benieuwd naar onze stof? Hieronder zie je hoe het onderwerp Veel voorkomende fouten eruit ziet. Leerlingen kunnen in Slimleren vragen over dit - en ieder ander - onderwerp maken. Docenten kunnen de resultaten daarvan inzien en daarmee hun lessen efficiënter inrichten en makkelijker differentiëren.
Theorie
Uitdaging
Wat zijn voorbeelden van veel voorkomende fouten en hoe zorg je ervoor dat jij die fouten niet maakt?
Methode
In de Nederlandse spelling worden vaak dezelfde fouten gemaakt. Zo zijn er een aantal twijfelgevallen die niets met elkaar te maken hebben, maar die vaak voorkomen in onze taal en waar veel fouten mee gemaakt worden. Hieronder worden een aantal van deze veelvoorkomende twijfelgevallen besproken.
Kennen of kunnen?
'Kennen' gebruik je als je wilt zeggen dat je iets herkent, beheerst of geleerd hebt. Bijvoorbeeld: Ik ken Paul niet goed. Ik ken alle Engelse woorden die wij moeten leren.
'Kunnen' is een hulpwerkwoord. Je gebruikt het werkwoord kunnen als je wilt zeggen dat 'iets mogelijk is'.
Bijvoorbeeld: Kunt u mij misschien helpen? Dennis kan heel goed dansen.
Liggen of leggen?
Een ander voorbeeld van een veelvoorkomende fout is het gebruik van liggen en leggen. De betekenis van beide woorden ligt ook dichtbij elkaar. Je gebruikt het woord 'liggen' als je wilt zeggen dat iets zich ergens bevindt, of in plaats van 'uitgestrekt' zijn.
Bijvoorbeeld: Ik lig graag op de bank. Het boek ligt op tafel.
Het woord 'leggen' heeft de betekenis 'doen liggen'. Met leggen wordt dus een beweging bedoeld, terwijl liggen stilstaand is.
Bijvoorbeeld: Ik leg het boek op tafel. Zij leggen de spullen in de auto.
Grote of grootte?
Deze woorden klinken hetzelfde, maar je kunt ze niet door elkaar gebruiken. 'Grote' is een bijvoeglijk naamwoord, maar 'grootte' is een zelfstandig naamwoord. Met het woord grote geef je een eigenschap aan, maar met het woord grootte bedoel je 'de afmeting'.
Bijvoorbeeld: Henk is een grote jongen. Wat is de grootte van jouw tuin?
Er is een trucje dat je kunt toepassen als je twijfelt tussen grote en grootte. Als je het woord kunt vervangen door 'kleine', dan is het een bijvoeglijk naamwoord en dus schrijf je 'grote'. Als je het niet kunt vervangen door 'kleine', dan is het het zelfstandige naamwoord 'grootte'.
Heb je wel gelet op de grootte van de camper? ('Heb je wel gelet op de kleine van de camper?' kun je niet zeggen, dan klopt de zin niet meer.)
Dat is een grote camper! ('Dat is een kleine camper.')
Brede of breedte?
Het verschil tussen 'brede' en 'breedte' werkt hetzelfde als bij 'grote' en 'grootte'. Het woord 'brede' is een bijvoegelijk naamwoord en 'breedte' is een zelfstandig naamwoord. Ook hier kun je het trucje toepassen: vervang het woord door 'kleine'. Klopt de zin nog steeds? Dan moet je het bijvoegelijk naamwoord 'brede' gebruiken. Klopt de zin niet meer? Dan moet je het zelfstandige naamwoord 'breedte' gebruiken.
Bijvoorbeeld: Hans heeft een brede tuin. De breedte van de tuin is 6 meter.
Heel of hele?
Heel en hele worden vaak door elkaar gebruikt. In dit geval zijn meestal beide opties correct Nederlands. 'Dit is een hele lekkere taart' of 'dit is een heel lekkere taart'. Je mag deze zinnen allebei gebruiken, maar de 'nettere' optie is 'dit is een heel lekkere taart'.
Het verschil is dat je taalkundig gesproken bij de eerste optie zegt dat de taart lekker en heel is (dus geen halve taart). En bij de tweede optie zeg je dat de taart heel lekker is. Het verschil is dus dat het woord 'hele' slaat op het zelfstandige naamwoord en het woord 'heel' op het bijvoeglijk naamwoord. Dus technisch gezien moet je hier kiezen voor 'heel', maar 'hele' is niet fout.
Mits of tenzij?
Mits betekent 'op voorwaarde dat' en tenzij betekent 'behalve als'.
Ik ga mee zwemmen, mits het minimaal 20 graden is.
Ik ga mee zwemmen, tenzij het heel koud is.
Wier of wiens?
Wier en wiens betekent beide 'van wie'. Het woord 'wiens' gebruik je als het over een man gaat. Het woord 'wier' gebruik je als het over een vrouw of meervoud gaat.
De man wiens huis te koop staat, gaat emigreren.
De vrouw wier huis te koop staat, gaat emigreren.
De kinderen wier fietsen te koop staan, gaan voortaan op de step naar school.
Wijten of danken?
'Wijten aan' gebruik je als je over iets negatiefs spreekt. 'Het ingestorte dak is te wijten aan een constructiefout.'
'Danken aan' wordt meestal alleen gebruikt in een neutrale of positieve context. 'Die nieuwe baan heb ik te danken aan een kennis.'
Voorbeeldvraag
Kies het juiste woord.
a. Kan/Ken ik jou?
b. Ik ga daar even liggen/leggen.
b. Morgen ga ik niet voetballen, mits/tenzij de zon schijnt.
Uitwerking:
a. Ken ik jou?
Kennen gebruik je als je wilt zeggen dat je iets of iemand herkent.
b. Ik ga daar even liggen.
Je gebruikt het woord liggen als je wilt zeggen dat iets zich ergens bevindt, of in plaats van 'uitgestrekt' zijn.
c. Morgen ga ik niet voetballen, tenzij de zon schijnt.
Mits betekent 'behalve als'.