Gevorderd - persoonlijk voornaamwoord
Met Slimleren oefenen leerlingen thuis of in de les, op een leuke en interactieve manier, de stof die jij voor ze klaar zet. Benieuwd naar onze stof? Hieronder zie je hoe het onderwerp Gevorderd - persoonlijk voornaamwoord eruit ziet. Leerlingen kunnen in Slimleren vragen over dit - en ieder ander - onderwerp maken. Docenten kunnen de resultaten daarvan inzien en daarmee hun lessen efficiënter inrichten en makkelijker differentiëren.
Theorie
Uitdaging
Hoe spel je een persoonlijk voornaamwoord als de zin moeilijk is en er meerdere persoonlijk voornaamwoorden in staan?
Methode
Indien de zinnen langer worden en er meerdere persoonlijk voornaamwoorden in de zin staan, kan je nog steeds gewoon het overzicht toepassen van de verschillende vormen in de verschillende situaties.
Persoon Onderwerpsvorm Niet-onderwerpsvorm
1e enkelvoud ik mij (me)
2e enkelvoud jij (je) jou (je)
3e enkelvoud hij, zij, het ,u hem, haar, u
1e meervoud wij (we) ons
2e meervoud jullie, u jullie, u
3e meervoud zij (ze) hen, hun (ze)
Bekijk goed of het persoonlijk voornaamwoord een onderwerpsvorm moet zijn of dat dat niet zo is.
Dan en als
Vaak worden er fouten gemaakt in de spelling van het persoonlijk voornaamwoord als er dan of als voor staat (bijv: 'Hij is groter dan jij' of 'hij is groter dan jou'? 'Hij is even groot als jij' of 'hij is even groot als jou'?).
Een handige truc om achter de juiste spelling te komen, is door ná het deel waar als/dan + het persoonlijk voornaamwoord staat, het werkwoord te plaatsen wat je er logisch bij zou kunnen zetten (=het werkwoord dat al in de zin staat).
Hij is groter dan jij (bent). --> dat klinkt logisch.
Hij is groter dan jou (bent). --> dat klinkt niet logisch.
Ik tennis even goed als zij. (... als dat zij tennist) --> klinkt logisch.
Ik tennis even goed als haar. (... als dat haar tennist) --> klinkt niet logisch.
Vuistregels
De spelling van het persoonlijk voornaamwoord is afhankelijk van:
- de persoon en getal (1e, 2e of 3e, enkelvoud of meervoud),
- het geslacht (mannelijk, vrouwelijk of onzijdig) en
- of het voornaamwoord het onderwerp in de zin is of een andere functie heeft.
Voorbeeldvraag
Welk persoonlijk voornaamwoord hoort in welke zin te staan?
a. Pascalle heeft ..... (1) een nieuw tennisracket gegeven voor zijn verjaardag.
b. Manon heeft langer in de zon gelegen dan ..... (2).
c. Ik wil ..... (3) niet in mijn buurt hebben als je zo naar die vieze sloot ruikt.
- jij
- hem
- jou
Uitwerkingen
a. Pascalle heeft hem een nieuw tennisracket gegeven voor zijn verjaardag.
b. Manon heeft langer in de zon gelegen dan jij.
c. Ik wil jou niet in mijn buurt hebben als je zo naar die vieze sloot ruikt.