Het meest gebruiksvriendelijke oefenprogramma vól slimmigheden

Welke lesstof is er beschikbaar in het programma van Slimleren?

Basis - persoonlijk voornaamwoord

Met Slimleren oefenen leerlingen thuis of in de les, op een leuke en interactieve manier, de stof die jij voor ze klaar zet. Benieuwd naar onze stof? Hieronder zie je hoe het onderwerp Basis - persoonlijk voornaamwoord eruit ziet. Leerlingen kunnen in Slimleren vragen over dit - en ieder ander - onderwerp maken. Docenten kunnen de resultaten daarvan inzien en daarmee hun lessen efficiënter inrichten en makkelijker differentiëren.

Basis - persoonlijk voornaamwoord
  • persoonlijk voornaamwoord
  • voornaamwoord
  • onderwerpsvorm
  • niet-onderwerpsvorm

  Theorie

Uitdaging

Wat is een persoonlijk voornaamwoord en hoe spel je het in de verschillende personen en tijden?

Methode

Een persoonlijk voornaamwoord is een woord dat (meestal) verwijst naar een levend wezen. De spelling is afhankelijk van de persoon en getal (1e, 2e of 3e, enkelvoud of meervoud), het geslacht (mannelijk, vrouwelijk of onzijdig) en of het voornaamwoord het onderwerp in de zin is of een andere functie heeft.

In het volgende overzicht kan je zien wat de verschillende persoonlijk voornaamwoorden zijn en hoe je deze spelt in de verschillende situaties:

 

Persoon                        Onderwerpsvorm            Niet-onderwerpsvorm

1e enkelvoud                ik                                         mij (me)

2e enkelvoud                jij (je)                                   jou (je)

3e enkelvoud                hij, zij, het ,u                      hem, haar, u

1e meervoud                wij (we)                                ons

2e meervoud                jullie, u                                 jullie, u

3e meervoud                zij (ze)                                  hen, hun (ze)

 

Voorbeelden van de onderwerpsvorm zijn:

Ik wil graag een appel.

Ik denk dat wij (we) dat willen.

Mijn vader is veel ouder dan jij. (Plak in gedachte de juiste vorm van het werkwoord wat al in de zin staat erachter (hier is dat is, van het werkwoord zijn): Mijn vader is veel ouder dan jij bent. Nu zie je duidelijk dat het 'jij' moet zijn en niet 'jou': Mijn vader is veel ouder dan jou bent. Dat klopt duidelijk niet.)

 

Voorbeelden van de niet-onderwerpsvorm zijn:

Ik geef dat boek aan jou.

Dat geld is niet van mij, maar van ons.

Stuur die envelop maar naar hun toe.

Voor jou doe ik alles. (jou staat na een voorzetsel, en is dan altijd de niet-onderwerpsvorm)

 

De voornaamwoorden die in het overzicht tussen haakjes staan, kun je gebruiken als er minder nadruk op dat woord moet liggen in de zin:

Ik geef je dat boek. (nadruk ligt op het boek)

Wil jij dat aan ze geven? (nadruk ligt op jij)

 

Als je de regels toch lastig vindt, raden we je aan om dit veel te oefenen. Als je veel oefent dan krijg je namelijk snel een gevoel voor welk woord correct is en dat klopt dan vaak!

  Vuistregels

De spelling van het persoonlijk voornaamwoord is afhankelijk van:

  • de persoon en getal (1e, 2e of 3e, enkelvoud of meervoud),
  • het geslacht (mannelijk, vrouwelijk of onzijdig) en
  • of het voornaamwoord het onderwerp in de zin is of een andere functie heeft.

  Voorbeeldvraag

Welk persoonlijk voornaamwoord hoort in welke zin te staan?

a. Heeft jouw moeder zin om ..... (1) naar de bus te brengen, zodat we niet hoeven te lopen?
b. Ik denk dat ..... (2) ontzettende dorst heeft.
c. Geef dat boek maar aan ..... (3), ik wil het namelijk graag lezen.

- hij
- mij
- ons 

 

Uitwerkingen

a. Heeft jouw moeder zin om ons naar de bus te brengen, zodat we niet hoeven te lopen?
b. Ik denk dat hij ontzettende dorst heeft.
c. Geef dat boek maar aan mij, ik wil het namelijk graag lezen.

Benieuwd geworden naar Slimleren?
Start een gratis pilot