Het meest gebruiksvriendelijke oefenprogramma vól slimmigheden

Welke lesstof is er beschikbaar in het programma van Slimleren?

Basis - lijdend voorwerp

Met Slimleren oefenen leerlingen thuis of in de les, op een leuke en interactieve manier, de stof die jij voor ze klaar zet. Benieuwd naar onze stof? Hieronder zie je hoe het onderwerp Basis - lijdend voorwerp eruit ziet. Leerlingen kunnen in Slimleren vragen over dit - en ieder ander - onderwerp maken. Docenten kunnen de resultaten daarvan inzien en daarmee hun lessen efficiënter inrichten en makkelijker differentiëren.

Basis - lijdend voorwerp
  • lijdend voorwerp
  • zinsontleding

  Theorie

Uitdaging

Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?

Methode

Het lijdend voorwerp in een zin geeft aan waar de in de zin beschreven handeling betrekking op heeft, dus wat het 'lijdende' voorwerp is.

Belangrijk om te weten is dat:

- Niet iedere zin heeft per se een lijdend voorwerp.
- In iedere hoofdzin staat maximaal één lijdend voorwerp.
- Een lijdend voorwerp kan uit meerdere woorden bestaan.
- Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.

Als je het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp hebt gevonden dan kan je erachter komen wat het lijdend voorwerp is, door jezelf de volgende vraag te stellen:

wie of wat + [persoonsvorm] + [onderwerp] + [andere werkwoorden]?

Kijk bijvoorbeeld naar het lijdend voorwerp in de volgende zin:

Sandra schrijft een boek.

1 - ontleed de zin

a. onderwerp: Sandra
b. persoonsvorm: schrijft

2 - wat is het lijdend voorwerp?

Wat schrijft Sandra? --> een boek 

  Vuistregels

  • Het lijdend voorwerp in een zin geeft aan waar de in de zin beschreven handeling betrekking op heeft.
  • Niet iedere zin hoeft per se een lijdend voorwerp te hebben.
  • In iedere hoofdzin staat maximaal één lijdend voorwerp.
  • Een lijdend voorwerp kan uit meerdere woorden bestaan.
  • Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.
  • wie of wat + [persoonsvorm] + [onderwerp] + [andere werkwoorden]?

  Voorbeeldvraag

Wat is het lijdend voorwerp?

a. Jochem stuurt een brief naar Pieter.
b. Ik geef de achtergelaten spullen aan mijn zusje.
c. Het kind slaapt in een klein bedje.

 

Uitwerkingen

a. Wat stuurt Jochem?
--> een brief = lijdend voorwerp 

b. Wat geef ik?
--> de achtergelaten spullen = lijdend voorwerp

c. Wat of wie slaapt het kind?
--> hier kan geen antwoord op gegeven worden --> geen lijdend voorwerp in deze zin

 

Benieuwd geworden naar Slimleren?
Start een gratis pilot