Het meest gebruiksvriendelijke oefenprogramma vól slimmigheden

Welke lesstof is er beschikbaar in het programma van Slimleren?

Ontkenningen met to be, hulpwerkwoorden & andere werkwoorden

Met Slimleren oefenen leerlingen thuis of in de les, op een leuke en interactieve manier, de stof die jij voor ze klaar zet. Benieuwd naar onze stof? Hieronder zie je hoe het onderwerp Ontkenningen met to be, hulpwerkwoorden & andere werkwoorden eruit ziet. Leerlingen kunnen in Slimleren vragen over dit - en ieder ander - onderwerp maken. Docenten kunnen de resultaten daarvan inzien en daarmee hun lessen efficiënter inrichten en makkelijker differentiëren.

Ontkenningen met to be, hulpwerkwoorden & andere werkwoorden
  • ontkenningen
  • negations
  • ontkenningen met to be
  • ontkenningen met hulpwerkwoorden

  Theorie

Uitdaging

Als je wilt zeggen dat iets niet zo is, dan maak je een ontkenning. Als je een zin tegenkomt waarin het werkwoord to be, een hulpwerkwoord of een andere werkwoord staat, gelden er verschillende regels voor het ontkennend maken van de zin.

In dit onderwerp leggen we je uit hoe dit precies werkt.

Methode

Zinnen met to be of met hulpwerkwoord 

Als er in een zin een vorm van to be of een hulpwerkwoord (zoals can / will / mustmayshould) staat, dan maak je een ontkennende zin daarvan door not / -n't daarachter te zetten:

  • She is a banker.
    She is not / isn't a banker.

  • You are a very good cook!
    You are notaren't a very good cook!
     
  • He can swim upstream in that river.
    He cannotcan't swim upstream in that river.

  • Jeffrey should pay better attention in class.
    Jeffrey should not / shouldn't pay better attention in class.

 

Zinnen met andere werkwoorden

In alle andere gevallen (de niet-hulpwerkwoorden, dus bijvoorbeeld like, play, see, sing, study, walk, etc.) zet je do not / don't voor het werkwoord. Bij he / she / it wordt dit does notdoesn't. Let op: Het werkwoord verliest de s omdat de s nu al in does staat:

  • They play tennis at home.
    They do not / don't play tennis at home.
     
  • She travels by bus.
    She does not / doesn't travel by bus.
     
  • I study hard most of the time.
    I do not / don't study hard most of the time.
     
  • He walks ten minutes every day.
    He does not / doesn't walk ten minutes every day.

 

Verleden tijd

In de verleden tijd gebruik je did not / didn't voor het werkwoord. Het werkwoord krijgt dan niet de vorm met -ed, maar het hele werkwoord zonder to:

  • He walked ten minutes every day.
    He didn't walk ten minutes every day.

  Vuistregels

  • Als er in een zin een vorm van to be of een hulpwerkwoord (zoals can / will / mustmayshould) staat, dan maak je een ontkennende zin daarvan door not / -n't daarachter te zetten.
  • In alle andere gevallen (de niet-hulpwerkwoorden, dus bijvoorbeeld like, play, see, sing, study, walk, etc.) zet je do not / don't voor het werkwoord. Bij he / she / it wordt dit does notdoesn't. Let op: Het werkwoord verliest de s omdat de s nu al in does staat.

  Voorbeeldvraag

Maak van elke zin een ontkennende zin.

1. She is my girlfriend.
2. Karen loves to eat healthy food.
3. We will go to the beach tomorrow.

 

Uitwerking

1. She isn't my girlfriend.
2. Karen doesn't love to eat healthy food.
3. We won't go to the beach tomorrow.

Benieuwd geworden naar Slimleren?
Start een gratis pilot