Vragen met to be, hulpwerkwoorden & andere werkwoorden
Met Slimleren oefenen leerlingen thuis of in de les, op een leuke en interactieve manier, de stof die jij voor ze klaar zet. Benieuwd naar onze stof? Hieronder zie je hoe het onderwerp Vragen met to be, hulpwerkwoorden & andere werkwoorden eruit ziet. Leerlingen kunnen in Slimleren vragen over dit - en ieder ander - onderwerp maken. Docenten kunnen de resultaten daarvan inzien en daarmee hun lessen efficiënter inrichten en makkelijker differentiëren.
Theorie
Uitdaging
Je kunt op verschillende manieren een vraag stellen in het Engels. Als je een zin tegenkomt waarin het werkwoord to be, een hulpwerkwoord of een andere werkwoord staat, gelden er verschillende regels voor het vragend maken van de zin.
In dit onderwerp leggen we je uit hoe dit precies werkt.
Methode
Zinnen met werkwoord to be of met hulpwerkwoord
Vragen met to be en hulpwerkwoorden (zoals can / will / must / may / should) maak je door het hulpwerkwoord vooraan de zin te zetten:
- You are a very good cook!
Are you a very good cook?
- He can swim upstream in that river.
Can he swim upstream in that river?
Zinnen met andere werkwoorden
Voor de overige werkwoorden (de niet-hulpwerkwoorden, dus bijvoorbeeld like, play, see, sing, study, walk, etc.) begin je vragen met een vorm van het werkwoord to do. Na een vorm van to do volgt er dan het hele werkwoord zonder to. Deze vorm van to do wordt ook wel de 'dummy-do' genoemd, omdat het op zichzelf niks betekent in de zin, maar de mogelijkheid biedt om een zin een andere functie te geven (zoals van een zin een vragende zin maken):
- Your friends like to watch sports.
Do your friends like to watch sports?
Bij he / she / it gebruik je niet do maar does.
Let op: Het werkwoord verliest de s omdat de s nu al in does staat.
- He spends a lot of money.
Does he spend a lot of money?
Vuistregels
- Vragen met to be en hulpwerkwoorden (zoals can / will / must / may / should) maak je door het hulpwerkwoord vooraan de zin te zetten.
- Voor de overige werkwoorden (de niet-hulpwerkwoorden, dus bijvoorbeeld like, play, see, sing, study, walk, etc.) begin je vragen met een vorm van het werkwoord to do.
Voorbeeldvraag
Maak van elke zin een vragende zin.
1. She is my girlfriend.
2. Karen loves to eat healthy food.
3. We will go to the beach tomorrow.
Uitwerking
1. Is she my girlfriend?
2. Does Karen love to eat healthy food?
3. Will we go to the beach tomorrow?