Het meest gebruiksvriendelijke oefenprogramma vól slimmigheden

Welke lesstof is er beschikbaar in het programma van Slimleren?

Aanwijzende voornaamwoorden (this, that, these, those)

Met Slimleren oefenen leerlingen thuis of in de les, op een leuke en interactieve manier, de stof die jij voor ze klaar zet. Benieuwd naar onze stof? Hieronder zie je hoe het onderwerp Aanwijzende voornaamwoorden (this, that, these, those) eruit ziet. Leerlingen kunnen in Slimleren vragen over dit - en ieder ander - onderwerp maken. Docenten kunnen de resultaten daarvan inzien en daarmee hun lessen efficiënter inrichten en makkelijker differentiëren.

Aanwijzende voornaamwoorden (this, that, these, those)
  • aanwijzend voornaamwoord

  Theorie

Uitdaging

De aanwijzende voornaamwoorden (demonstrative pronouns) gebruik je om naar iets te refereren of letterlijk te wijzen. In de Engelse taal kennen we de volgende aanwijzende voornaamwoorden: this, that, these en those.

Maar wanneer gebruik je welk aanwijzend voornaamwoord?

Methode

De aanwijzende voornaamwoorden (demonstrative pronouns) gebruik je om naar iets te refereren of letterlijk te wijzen. In de Engelse taal kennen we de volgende aanwijzende voornaamwoorden:

- this             dit / deze
- that            dat / die
- these         dit / deze
- those         dat / die

Je gebruikt this en that voor enkelvoudige zaken en these en those voor meervoudige zaken. Daarnaast gebruik je this en these gebruik je voor zaken dichtbij en that en those gebruik je voor zaken ver weg of niet zichtbaar.

 

Enkelvoud of meervoud?

Als je verwijst naar een enkelvoudig zelfstandig naamwoord, gebruik je this of that.
Als je verwijst naar een meervoudig zelfstandig naamwoord, gebruik je these of those.

- this/that book
- this/that nice guy
- these/those books
- these/those nice guys

 

Dichtbij of ver weg?

Als je verwijst naar een zelfstandig naamwoord dichtbij, gebruik je this of these.
Als je verwijst naar een zelfstandig naamwoord ver(der) weg, gebruik je that of those.

Hoe kun je erachter komen of iets dichtbij of ver(der) weg staat? Soms staan er in een zin signaalwoorden. Deze woorden kunnen je belangrijke informatie geven die je hierbij kunnen helpen. Kijk bijvoorbeeld naar de volgende signaalwoorden:

Dichtbij
- over here
- in my hand/bag/room
- close by
- next to

Ver(der) weg
- over there
- at the other side of
- at the end of
- behind

Bekijk altijd goed in de zin of er wordt verwezen naar een enkelvoudig of meervoudig zelfstandig naamwoord en of iets dichtbij of ver(der) weg is/staat.

- ‘This book I have in my hand is amazing!’
- ‘I have to study all these books I have in my bag.’
- ‘That fly up on the wall is annoying me!’
- ‘Those people over there are colleagues of my mother.’

 

Overige regels

Je gebruikt aanwijzend voornaamwoorden om personen voor te stellen:
- Hi Tim, this is Patrick.
- You see the girl over there? That is Tiffany.

This en these verwijzen naar het heden en that en those verwijzen naar het verleden:
- My hair looks better these days.
- We used to like eachother a lot at that time.

Je kunt het zelfstandig naamwoord weglaten als duidelijk is wat er wordt bedoeld. Je kunt dan ook one of ones gebruiken in plaats van het zelfstandig naamwoord.
- What about those pencils? I like those.
- Do you like that car? Yes, I like that one.

  Vuistregels

  • This: gebruik je als je verwijst naar een enkelvoudig zelfstandig naamwoord dat dichtbij is.
  • That: gebruik je als je verwijst naar een enkelvoudig zelfstandig naamwoord dat ver(der) weg is.
  • These: gebruik je als je verwijst naar een meervoudig zelfstandig naamwoord dat dichtbij is.
  • Those: gebruik je als je verwijst naar een meervoudig zelfstandig naamwoord dat ver(der) weg is.

  Voorbeeldvraag

Vul het juiste aanwijzend voornaamwoord in.

1. ....... jacket I just bought at the end of the street suits me well!
2. They were all looking at ....... spectacular fireworks over there.
3. Can you take ...... bag over here to my brother's place?
4. He wanted to save every one of ...... children around him.

 

Uitwerking

1. That jacket I just bought at the end of the street suits me well!
2. They were all looking at those spectacular fireworks over there.
3. Can you take this bag over here to my brother's place?
4. He wanted to save every one of these children around him.

Benieuwd geworden naar Slimleren?
Start een gratis pilot