Present, past, perfect & future tenses
Met Slimleren oefenen leerlingen thuis of in de les, op een leuke en interactieve manier, de stof die jij voor ze klaar zet. Benieuwd naar onze stof? Hieronder zie je hoe het onderwerp Present, past, perfect & future tenses eruit ziet. Leerlingen kunnen in Slimleren vragen over dit - en ieder ander - onderwerp maken. Docenten kunnen de resultaten daarvan inzien en daarmee hun lessen efficiënter inrichten en makkelijker differentiëren.
Theorie
Uitdaging
Je hebt inmiddels geleerd over en geoefend met veel verschillende tijden:
- present tenses: present simple & present continuous
- past tenses: past simple & past continuous
- perfect tenses: present perfect (continuous) & past perfect (continuous)
- future tenses: future present simple & future present continuous
We herhalen hier nog één keer de belangrijkste aspecten van iedere tijd, namelijk wanneer je welke tijd gebruikt en hoe je de tijd maakt. Dit doen we wel beknopt en we noemen niet de uitzonderingen en onregelmatige werkwoorden (deze kunnen wel voorkomen in de oefeningen).
Methode
Wanneer gebruik je welke tijd?
PRESENT TENSES
- Present simple: als we het hebben over feiten, gewoonten en regelmatigheden.
- Present continuous: als het in het NU plaatsvindt.
PAST TENSES
- Past simple: als we het hebben over feiten, gewoonten en regelmatigheden in het verleden.
- Past continuous: als je wilt aangeven dat je iets een tijdje deed.
PERFECT TENSES
- Present perfect: als de zin iets over het verleden zegt en ook nu nog bezig is of nu nog invloed heeft.
- Present perfect continuous: als iets in het verleden begonnen is en nog steeds voortduurt en je wilt vooral de tijdsduur benadrukken, of als de handeling je irriteert, of bij de woorden 'recently' en 'lately'.
- Past perfect: als je meerdere momenten in het verleden bespreekt. De past perfect gebruik je dan voor dat wat het langst geleden is en de past simple voor dat wat minder lang geleden heeft plaatsgevonden.
- Past perfect continuous: als iets in het verleden begonnen is, inmiddels is afgelopen en je wilt vooral de tijdsduur benadrukken.
FUTURE TENSES
- Future present simple: als we het hebben over tijdschema’s, roosters en dienstregelingen.
- Future present continuous: als we het hebben over afspraken die je hebt gemaakt die nog gaan plaatsvinden.
Hoe maak je iedere tijd?
- present simple = stam (+s)
- present continuous = am / is / are + stam+ing
- past simple = stam + ed
- past continuous = was / were + stam+ing
- present perfect = has / have + voltooid deelwoord
- present perfect continuous = has / have + been + stam+ing
- past perfect = had + voltooid deelwoord
- past perfect continuous = had + been + stam+ing
- future present simple = stam (+s)
- future present continuous = am / is / are + stam+ing
Hoe verandert eenzelfde zin in deze verschillende tijden?
- He plays football sometimes --> present simple
- He is playing football right now --> present continuous
- He played football yesterday --> past simple
- He was playing football, while a pigeon fell on the field --> past continuous
- He has played football for three years --> present perfect
- He has been playing football recently --> present perfect continuous
- He had played football, before he started playing tennis --> past perfect
- He had been playing football for over 20 years! --> past perfect continuous
- He plays football at one o'clock --> future present simple
- He is playing football tomorrow with his friends --> future present continuous
Let op: voor alle tijden gelden uitzonderingen die we hier niet hebben genoemd maar wel worden besproken in de voorgaande onderwerpen over deze tijden. Net als de vervoegingen van onregelmatige werkwoorden. Deze kunnen wel voorkomen in de oefeningen.
Vuistregels
- present tenses: gebruik je voor de tegenwoordige tijd
- past tenses: gebruik je voor de verleden tijd
- perfect tenses: gebruik je voor de voltooide tijd
- future tenses: gebruik je voor de toekomende tijd
Voorbeeldvraag
Vul de juiste werkwoordsvorm in in de zin.
1. I ...... (to visit) my uncle last week already.
2. We ..... (to catch) the bus leaving at 11 o'clock.
3. She ..... (to wait) for hours now, you selfish moron!
4. Leonard ..... (to fly) to Germany next week to meet Jonathan.
Uitwerking
1. I visited my uncle last week already.
2. We are catching the bus leaving at 11 o'clock.
3. She has been waiting for hours now, you selfish moron!
4. Leonard flies to Germany next week to meet Jonathan.