Het meest gebruiksvriendelijke oefenprogramma vól slimmigheden

Welke lesstof is er beschikbaar in het programma van Slimleren?

Basis - lidwoorden

Met Slimleren oefenen leerlingen thuis of in de les, op een leuke en interactieve manier, de stof die jij voor ze klaar zet. Benieuwd naar onze stof? Hieronder zie je hoe het onderwerp Basis - lidwoorden eruit ziet. Leerlingen kunnen in Slimleren vragen over dit - en ieder ander - onderwerp maken. Docenten kunnen de resultaten daarvan inzien en daarmee hun lessen efficiënter inrichten en makkelijker differentiëren.

Basis - lidwoorden
  • lidwoorden
  • bepaalde lidwoorden
  • onbepaalde lidwoorden
  • de
  • het
  • een

  Theorie

Uitdaging

Wat zijn lidwoorden en hoe bepaal je welk lidwoord je moet gebruiken?

Methode

De lidwoorden van de Nederlandse taal bestaan simpel gezegd uit drie woordjes: de, het en een. Een lidwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord of voor woorden die zelfstandig gebruikt worden zoals een werkwoord (zij was het spelen zat) of een bijvoeglijk naamwoord (de gele parkiet). De en het zijn de bepaalde lidwoorden, een is het onbepaalde lidwoord

Of je de of het gebruikt hangt af van het zelfstandig naamwoord waar het over gaat (de koffer, het huis, de lelijke koffer, het mooie huis). Zelfstandig naamwoorden zijn altijd een de-woord of een het-woord, dat hangt af van het geslacht van het woord.

Welk geslacht een zelfstandig naamwoord heeft moet je gewoon weten (dit kan je altijd vinden in het woordenboek!). Na veel oefening en veel lezen ga je vanzelf aanvoelen of je de of het moet gebruiken (waarschijnlijk wist je niet eens dat 'huis' onzijdig is, maar je wist wel dat je "het huis" schrijft en niet "de huis"...).

 

1 - De

De gebruik je bij mannelijke en vrouwelijke woorden en bij alle meervouden:

- De vader liep van de keuken naar de woonkamer.
- De zus verstopte de paaseieren in 10 minuten.
- Ik wil de spijkers in de plank slaan.

 

2 - Het

Het gebruik je bij onzijdige woorden in het enkelvoud:

- Het onkruid groeit tussen de tegels van het plein.
- Het verlaten strand ligt er gemoedelijk bij.
- Het bureau is in elkaar gezakt.

 

3 - Een

Je kan bij vrijwel alle de-woorden en het-woorden het woordje de of het vervangen voor het lidwoord een:

- Die fiets is van de buurman --> Die fiets is van een buurman
- Ik ben op het feest geweest met de vriend van Gerrie --> Ik ben op een feest geweest met een vriend van Gerrie 

Let op: bij niet telbare woorden, zoals gras, kan je niet het lidwoord een ervoor zetten: Ik loop over het gras --> Ik loop over gras (zonder een).

 

Dus de basisregels samengevat:

- de gebruik je bij mannelijke en vrouwelijke woorden en bij alle meervouden
het gebruik je bij onzijdige woorden in het enkelvoud
een kan bij vrijwel alle de-woorden en het-woorden het woordje de of het vervangen

  Vuistregels

  • De lidwoorden van de Nederlandse taal bestaan simpel gezegd uit drie woordjes: de, het en een.
  • Een lidwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord of voor woorden die zelfstandig gebruikt worden zoals een werkwoord of een bijvoeglijk naamwoord.
  • De en het zijn de bepaalde lidwoorden, een is het onbepaalde lidwoord.
  • de gebruik je bij mannelijke en vrouwelijke woorden en bij alle meervouden
  • het gebruik je bij onzijdige woorden in het enkelvoud
  • een kan bij vrijwel alle de-woorden en het-woorden het woordje de of het vervangen

  Voorbeeldvraag

Vul in 'de' of 'het'.

a. ... luidspreker
b. ... snoer
c. ... pakket
d. ... pakketten


Uitwerking

a. de luidspreker (mannelijk woord)
b. het snoer (onzijdig woord)
c. het pakket (onzijdig woord)
d. de pakketten (onzijdig, maar in het meervoud)

Benieuwd geworden naar Slimleren?
Vraag gratis pilot aan