Het meest gebruiksvriendelijke oefenprogramma vól slimmigheden

Welke lesstof is er beschikbaar in het programma van Slimleren?

Gevorderd - aanwijzend voornaamwoord

Met Slimleren oefenen leerlingen thuis of in de les, op een leuke en interactieve manier, de stof die jij voor ze klaar zet. Benieuwd naar onze stof? Hieronder zie je hoe het onderwerp Gevorderd - aanwijzend voornaamwoord eruit ziet. Leerlingen kunnen in Slimleren vragen over dit - en ieder ander - onderwerp maken. Docenten kunnen de resultaten daarvan inzien en daarmee hun lessen efficiënter inrichten en makkelijker differentiëren.

Gevorderd - aanwijzend voornaamwoord
  • aanwijzend voornaamwoord
  • voornaamwoord
  • zelfstandige vorm
  • niet-zelfstandige vorm

  Theorie

Uitdaging

Hoe spel je een aanwijzend voornaamwoord als de zin moeilijk is en er meerdere aanwijzende voornaamwoorden in staan?

Methode

Indien de zinnen langer worden en er meerdere aanwijzende voornaamwoorden in de zin staan, kan je nog steeds gewoon het overzicht toepassen van de verschillende vormen in de verschillende situaties.

 

                                                      Niet-zelfstandig                 Zelfstandig

Enkelvoud (bij het-woorden)   dit, dat, ginds, zulk, zo'n     dit, dat, datgene, hetgene, zulk, zo'n

Enkelvoud (bij de-woorden)    deze, die, zulke, zo'n           deze, die, degene, diegene

Meervoud                                    deze, die, zulke                     deze, die, degene(n), diegene(n), zulke(n)

 

Bekijk goed of het aanwijzend voornaamwoord zelfstandig is of niet-zelfstandig is. Beide vormen komen regelmatig voor in de Nederlandse taal. Indien het zelfstandig gebruikt is staat er dus niet bij naar welk zelfstandig naamwoord het aanwijzend voornaamwoord verwijst. Indien het niet-zelfstandig gebruikt is staat dit zelfstandig naamwoord meestal direct achter het aanwijzend voornaamwoord.

 

  Vuistregels

De spelling van het aanwijzend voornaamwoord is afhankelijk van:

  • het getal (enkelvoud of meervoud),
  • het type woord (de-woord of het-woord),
  • de vorm (zelfstandig of niet-zelfstandig) en
  • van het woord waar het bij hoort.

  Voorbeeldvraag

Welk aanwijzend voornaamwoord hoort in welke zin te staan?

a. Theo legde ..... (1) vraagstuk in een handomdraai aan Annemarieke uit.
b. De president was het ermee eens dat de uitvoering van ..... (2) campagne te wensen overliet.
c. Kan ..... (3) die daar informatie over heeft alsjeblieft zijn of haar mond opentrekken?

- dit
- degene
- deze

 

Uitwerkingen

a. Theo legde dit vraagstuk in een handomdraai aan Annemarieke uit.
b. De president was het ermee eens dat de uitvoering van deze campagne te wensen overliet.
c. Kan degene die daar informatie over heeft alsjeblieft zijn of haar mond opentrekken?

Benieuwd geworden naar Slimleren?
Vraag gratis pilot aan