Het meest gebruiksvriendelijke oefenprogramma vól slimmigheden

Welke lesstof is er beschikbaar in het programma van Slimleren?

Basis - onderwerp

Met Slimleren oefenen leerlingen thuis of in de les, op een leuke en interactieve manier, de stof die jij voor ze klaar zet. Benieuwd naar onze stof? Hieronder zie je hoe het onderwerp Basis - onderwerp eruit ziet. Leerlingen kunnen in Slimleren vragen over dit - en ieder ander - onderwerp maken. Docenten kunnen de resultaten daarvan inzien en daarmee hun lessen efficiënter inrichten en makkelijker differentiëren.

Basis - onderwerp
  • onderwerp
  • zinsontleding

  Theorie

Uitdaging

Hoe vind je het onderwerp in een zin?

Methode

Het onderwerp in een zin geeft aan wie iets doet of wat er is. Als je het gezegde hebt gevonden dan kan je erachter komen wat het onderwerp is, door jezelf de volgende vraag te stellen:

wie of wat + gezegde?

 

Een onderwerp kan bestaan uit één woord maar ook uit meerdere woorden. Kijk bijvoorbeeld naar de onderwerpen in de volgende zinnen:

Ik heb een appel gekocht.
Wie heeft (een appel) gekocht?
--> Ik = het onderwerp

De fabriek staat in brand.
Wat staat in brand?
--> De fabriek = het onderwerp

De hele volgende week is de schaatsbaan bij mij in de straat gesloten vanwege de warmte.
Wat is (de hele volgende week) gesloten (vanwege de warmte)?
--> de schaatsbaan bij mij in de straat = het onderwerp

Zoals je ziet kan een onderwerp dus ook uit meerdere woorden bestaan!

 

Let op: in een zin die in de gebiedende wijs staat komt geen onderwerp voor:
Luister naar me!
Wie luistert naar me?
??? --> geen onderwerp 

  Vuistregels

  • Het onderwerp in een zin geeft aan wie iets doet of wat er is.
  • Als je het gezegde hebt gevonden dan kan je erachter komen wat het onderwerp is, door jezelf de volgende vraag te stellen: wie of wat + gezegde?

  Voorbeeldvraag

Wat is het onderwerp in de zin? 

a. Ik ga over een week op vakantie naar Portugal. 
b. Mijn ouders vieren dit weekend hun verjaardag. 
c. Uiteindelijk heeft de plant een andere plek gekregen. 

 

Uitwerking: 

a. Wie gaat (over een week) op vakantie (naar Portugal)? --> ik 

b. Wie vieren (dit weekend) hun verjaardag? --> Mijn ouders

c. Wat heeft (uiteindelijk) een andere plek gekregen? --> de plant

Benieuwd geworden naar Slimleren?
Vraag gratis pilot aan